In een Ajax-shirt, met een achteloze joint tussen zijn vingers, de lange ledematen heen en weer zwaaiend, loopt en danst de Britse zanger Bakar over het podium van de Melkweg/Max, Amsterdam. Zijn zangstem croont of klinkt gekweld. Of hij nu verlangend zingt over de toekomstige geliefde die hem ‘baby’s zal geven’ of uitdagend over de drugs die hij kocht, zijn charisma is waarneembaar, voor iedereen in de zaal.
Die zaal is te klein deze dinsdagavond. Al maanden waren fans op zoek naar tickets van de Britse zanger, die bekend werd door onder andere zijn hit ‘Hell N Back’ (398 miljoen streams) en ‘Alive’ en zijn album Nobody’s Home (2022). Bakar wordt ‘genre-bender’ genoemd, zijn melodieuze liedjes zijn een combinatie van rafelige pop en jazzy loomheid, soms ondersteund door elektronische beats.
Anders dan op Lowlands, afgelopen augustus, waar hij met zijn band optrad, is hij vanavond solo. Rechts op het podium staat één muzikant die gitaar en keyboard speelt en drumpartijen ‘instart’. Maar onder de witte lichtcirkel – een beschermend schild of een ‘halo’ (de titel van zijn nieuwe album) – moet Bakar nu in zijn eentje het publiek veroveren.
Een paar uur eerder, in de kleedkamer, zegt hij dat hij het ‘eenzaam’ vindt, zonder groep. Nooit eerder trad hij zo op. Voor deze wereldtournee was het nodig om de kosten te drukken. En er was nog een argument. „Iemand zei me dat dit mijn podiumervaring kon verbeteren. Als ik in mijn eentje hetzelfde effect kan bereiken als met band, zou het nog meer voldoening geven.”
Is dat gelukt? Hij schudt zijn hoofd. „Ik ben er nog niet.” Hij neemt een slok water. „Of toch, een keer in Australië, toen voelde ik het. En ik niet alleen, ook mijn crew en de zaal hadden in de gaten dat er iets bijzonders gebeurde.”
Zijn solo-positie op het podium lijkt een verbeelding van de thema’s van eenzaamheid en isolatie waarover hij zingt in zijn nummers, zoals op Nobody’s Home, dat gaat over de ervaringen van de ‘buitenstaander’.
Abubakar Baker Shariff-Farr (29) is de zoon van immigranten uit Tanzania. Hij groeide op in Camden, in Londen, hij bezoekt regelmatig familie in Tanzania. Wat noemt hij ‘thuis’? Hij antwoordt zonder twijfel: Camden, en dan vooral het huis van zijn moeder. „Bij haar stap je zo Tanzania binnen. Door hoe mijn moeder eruit ziet, in haar huisjurk. Door de geuren van ‘oud’, de Arabische wierook, en van het eten dat ze kookt.”
Zijn muzikale stijl werd door Camden gevormd. „Daar heb je alles: punk, jazz, hiphop, graffiti-cultuur, bende-cultuur. Er is geweld, liefde, haat. Zoveel mooie dingen, zoveel ellende. Ik heb me volgevreten aan alles wat ik zag en hoorde. Daardoor kan ik me niet meer beperken tot één stijl.”
Even later, op het toneel, blijkt hoe organisch de klanken versmelten met de beats, hoe zanger en publiek samen langs de emoties golven, hoe Bakar de zaal in zijn greep krijgt met onder andere het toepasselijke ‘Big Dreams’. Het lukt, onbenoembaar maar duidelijk, net als die keer in Australië.
Na weken van protest kwam er maandag eindelijk duidelijkheid: dirigent Valery Gergjev komt dit weekend toch niet dirigeren in de Zuid-Italiaanse stad Caserta. Gergjev was er uitgenodigd voor een concert met het Philharmonisch Orkest Giuseppe Verdi di Salerno en solisten uit zijn orkest van het Mariinsky Theater uit Sint-Petersburg. Het concert zou het eerste in Europa zijn geweest, sinds Gergiev in 2022 persona non grata werd om zijn nauwe banden met de Russische president Poetin.
Tegen diens inval in Oekraïne heeft Gergjev zich nooit willen uitspreken. Het Rotterdams Philharmonisch Orkest verbrak daarop na 35 jaar samenwerking de banden, het Gergjev Festival hield op te bestaan, Gergjevs contract als chef-dirigent van de Münchner Philharmoniker werd ontbonden. In Rusland werden zijn verantwoordelijkheden juist uitgebreid. Naast het Mariinsky theater kreeg hij in 2023 ook de leiding over het Bolshoi Theater in Moskou, als opvolger van theaterregisseur Vladimir Urin – die wél een anti-oorlogsbrief ondertekende.
Drie jaar lang bleef het in Europa stil rondom Gergiev. Buiten Rusland dirigeerde hij alleen in China. Tot Gergjevs naam dit voorjaar opdook in de planning van een met Europees geld gesubsidieerde concertserie in Barcelona – maar die concerten werden snel en in stilte geschrapt. De tweede keer, deze week, is de afzegging minder snel en geruisloos gegaan.
Muziek en politiek
De organisatie van het muziekfestival in de Zuid-Italiaanse stad Caserta dat Gergjev boekte, bepleitte dat „politiek niet met muziek moet worden vermengd”. Het werd in die visie gesteund door gouverneur Vincenzo De Luca van de provincie Campanië. Die stelde dat „culturele uitwisseling het belang van de vrede” dient. Ook de Israëlische dirigent Daniel Oren staat woensdag en vrijdag gewoon op het festival, „om de communicatiekanalen open te houden, zelfs met degenen die anders denken dan wij.”
Dat organisatie en politiek toch zwichtten voor de protesten tegen Gergievs komst was gezien de omvang van de ophef onvermijdelijk
Dat organisatie en politiek toch zwichtten voor de protesten tegen Gergievs komst was gezien de omvang van de ophef onvermijdelijk. Mensenrechtenorganisaties en Europarlementariërs spraken zich uit. Zestienduizend mensen, onder wie Nobelprijswinnaars, ondertekenden een open brief aan gouverneur De Luca en Ursula von der Leyen, voorzitter van de Europese Commissie, waarin ze opriepen tot afzegging en tot nader onderzoek naar Europese financiering van culturele evenementen door actieve aanhangers van het Russische regime.
Joelia Navalnaja, weduwe van de vermoorde Russische oppositieleider Aleksej Navalny, noemde het concert in de Italiaanse krant La Repubblica „een groot probleem”. Gergiev, schreef ze, „is een goede vriend van Poetin (…), zijn handlanger en aanhanger. (…) Jarenlang heeft Gergiev Poetin gesteund met een ijver die de nobelste doelen waardig is. (…) Hij is niet zomaar bondgenoot van het dictatoriale regime: hij is er een integraal onderdeel van geworden.”
Wat betekent het dat de terugkeer van Gergjev in Europa nabij leek, terwijl de oorlog in Oekraïne nog voortduurt? Dreigde rehabilitatie van Vladimir Poetins lievelingsdirigent? Vooralsnog lijkt het afgeketste concert in Caserta eerder een naïef regionaal incident. Gergiev leidt de twee belangrijkste muzikale instituten van Rusland, zijn rol als ambassadeur voor Rusland is boven discussie verheven. Dat geldt ook voor een andere verklaarde Poetinsupporter, altviolist Joeri Basjmet, van wie je buiten Rusland niks meer hoort – op een enkel curieus incident na.
Carrièretechnisch vergaat het alleen operasopraan Anna Netrebko buiten Rusland beter. Haar positie is ambivalent: tot de invasie was ook zij verklaard Poetin-aanhanger, ze vierde haar 50ste verjaardag in het Kremlin. In 2022 nam ze afstand. Eerst van de invasie, later ook van Poetin. Haar Europese concerten nadien leidden eerst nog tot ophef. Dat protest klinkt nu al minder luid. Alleen de Metropolitan Opera in New York van intendant Peter Gelb volhardt in de afwijzing van Netrebko: ze is haar sympathie voor Poetin nooit ontgroeid, stelde Gelb deze week nog in de Oostenrijkse krant Der Standard. Maar in Europa is Netrebko gewoon welkom. Deze week zingt ze in Verona, later dit seizoen in Berlijn en Londen.
Gergjev zelf heeft zich niet in het discours gemengd. Hij was in het Bolshoi Theater in Moskou druk met de laatste opera van het seizoen: Prokofjevs Semyon Kotko. Boven de bühne hing een scherm met de afbeelding van een soldaat en een Russische tekst die de ‘bevrijding’ van de Oekraïense regio Donbas verheerlijkt.
„Je moet natuurlijk daar zijn om het mooi te vinden,” zei een vriendin aan tafel toen het lied ‘De deur doe ik ’s avonds open’ werd opgezet. ‘Daar’ was Griekenland en de mededeling was duidelijk, ‘hier’ is er niets aan die muziek, zoals ook retsina ‘hier’ niet smaakt.
Oh nee? Het is anders wel een lied van Mikis Theodorakis (1925-2021), Theodorakis de melodieuze, de heldere, de meeslepende, de componist van oratoria en symfonieën, maar vooral van talloze liederen, die een mengsel zijn van volksmuziek en verfijnde muzikale taal. Er is alle reden om de Grieken te benijden om hun componisten die ze zoveel muziek geschonken hebben, liederen die volop meegezongen worden door iedereen, van jong tot oud, van links tot rechts.
„Het is muziek!” wil ik uitroepen, „geen toeristische attractie!” Maar op hetzelfde moment zit ik in gedachten op een terras aan zee, het is het middaguur, de stilte valt over alles heen, de zee is kalm, in de schaduw is het warm en het groepje waar ik deel van uitmaak, luistert naar een lied gezongen door Alkistis Protopsalti dat we nog niet kennen. Haar kalme, onopgesmukte stem – ‘De deur doe ik ’s avonds open, de lamp houd ik hoog’ – we willen het meteen opnieuw horen, en nog eens, en het wordt dan en daar, in die zo Griekse middagstilte een lied dat ons nooit meer verlaat.
Van Mikis Theodorakis dus.
Was het nodig om op dat terras te zitten, in dat uur waarin alles voor altijd lijkt en nooit meer iets voorbij hoeft te gaan? Nee, echt niet. Het was er wel, dat ogenblik, en het zette onze oren open, maar later heeft het lied die middag losgelaten. Ik luister ernaar in de auto in de Noordoostpolder , in de huiskamer op een winteravond, ik laat het wel eens aan iemand horen als ik meen iemand te hebben gevonden die er ontvankelijk voor zou kunnen zijn, iemand die niet meteen denkt dat ik hem of haar retsina wil laten drinken die ze niet lust. En dan zeg ik zoiets als: dit is óók Theodorakis. Het is echt niet alleen maar de sirtaki van Zorbá de Griek of de Mauthausen-cyclus, hoe mooi die ook is.
Mikis Theodorakis in Athene naast de bouzouki speler George Zambetas in 1961.
Foto Slim Aarons/Hulton Archive/Getty Images
Maar al snel klink je dan toch alsof je iemand wilt bekeren en daar houden de mensen niet van. Terecht. Toch wil ik ze wel bekeren, eigenlijk. Ze de oren openen voor muziek die echt geen ‘Grieks gejengel’ is – maar oef, dat is de verkeerde ingang. Nooit beginnen bij de vooroordelen. Gewoon beginnen bij de liefde.
Het lied dat Protopsalti zingt, maakt dat wel gemakkelijk. Er klinkt een cello, de melodie is rustig en gedragen, nergens plonkt een bouzouki of begint een stem on-westers, nasaal, met vreemde uithalen aan de mooie tekst. Griekse zangers kunnen soms zingen alsof ze de noten niet direct raken maar van noot naar noot glijden; soms maken ze daarbij oneindig mismoedige boogjes die je hart mee naar beneden nemen, al verdrinken ze dat hart nooit. De muziek kan het leed dragen.
Het lied dat Protopsalti zingt, gaat over een plek waar „van de aarde de bedroefden” – nu ja, dat is zo’n inversie die in het Grieks zo makkelijk kan, omdat die taal naamvallen kent en het zal wel juist zijn omdat wij die níet hebben dat er zo’n bekoring van uitgaat – waar de bedroefden der aarde dus, samen zullen komen en zonder gêne beweert het lied aan het eind dat als we daar zullen zitten, met „een kruik om het verdriet te laten drinken”, bij de gedekte tafel, dat dan Christus zich bij ons zal voegen.
Misschien is het maar beter dat laatste niet te vertalen? Dan lijkt het misschien alsof het een al te braaf Leger des Heils-achtig lied is. Misschien is het ook eigenlijk wel een al te braaf Leger des Heils-achtig lied. Maar dat kan me helemaal niet schelen, het klinkt niet naar brave trompetjes, het is droevig en troostrijk tegelijk. Het is Theodorakis. En het is mooi.
Allergriekst
Dit jaar is het honderd jaar geleden dat de grote Griekse componist geboren werd en in Griekenland staan ze daar volop bij stil. Het hele jaar is uitgeroepen tot ‘Mikis Theodorakis-jaar’ en overal zijn concerten en herdenkingen en voorstellingen georganiseerd. Er wordt gewerkt aan een film. Hier in Nederland gaat er trouwens ook een bijzondere voorstelling komen, in oktober, A tribute to Theodorakis, georganiseerd door Bart en Julian Schneemann met veel muziek, en met filmbeelden waarin ook onder meer de politicus en de zanger Theodorakis te zien zullen zijn.
De Griekse dichter Jorgos Seferis zei blij verwonderd, toen hij de Nobelprijs voor zijn poëzie kreeg, dat hij zelf nooit iets begreep van vertaalde poëzie: „Ik vraag me dan ook af wat ze gehad hebben aan mijn allergriekste poëzie, wat ze ervan begrepen hebben daar in de Zweedse Academie”. Zoiets zou Theodorakis ook wel kunnen zeggen, want hoewel zijn muzikale taal internationaal ruimschoots is aangeslagen en verstaanbaar werd gevonden, is ze toch allergriekst. Dubbel allergriekst, want hij gebruikte vaak teksten van Seferis, zoals het lied waarin de zeewind waait en een naam wordt uitgewist op het strand: ‘Ontkenning’ (‘Arnisi’), een van Theodorakis’ beroemdste en mooiste liederen. Zangeres Maria Farandouri zingt het en haar grote stem ruist als de zeewind zelf als ze zingt „we namen ons leven – fout; en we veranderden van leven”. Het doet een beetje aan Nijhoffs Awater denken: „Wij leven heel ons leven fout”. Stel je voor dat Theodorakis dat op muziek zou hebben gezet. Hij zou het hebben gekund.
Als jonge en nog onbekende componist schreef hij in 1960 muziek bij een reeks gedichten van de dichter Giannis Ritsos, onder de titel Epitafios (Grafschrift). Hij liet die muziek horen aan componist Manos Chatzidakis die toen al wat succes had. Die was enthousiast en vroeg de internationaal bekende zangeres Nana Mouschouri om de teksten te zingen, hij stelde ook een orkest samen om de cyclus uit te voeren. Geweldig, zou je zeggen, maar halverwege bedacht Theodorakis zich: het moest veel Griekser. Hij vroeg een beroemde bouzouki-speler en de beslist niet internationaal klinkende zanger Grigoris Bithikotsis en nam met hen zijn muziek op, zodat er meteen twee uitvoeringen waren: een zoetvloeiende met Mouschouri, en een allergriekste met Bithikotsis. De tweede is beroemd geworden, naar de eerste moet je echt zoeken.
Het eerste lied van de plaat werd meteen een blijvend succes. Het is een aangrijpend lied, waarin een moeder zich afvraagt waar haar zoon is gebleven die gedood werd tijdens een demonstratie. De keuze voor zo’n thema tekent Theodorakis, sommige van zijn liederen zouden vandaag de dag volmaakt de toestand van menige bewoner van een dictatoriaal land beschrijven, een Afghaanse bijvoorbeeld. Neem dat lied dat ‘Harteloze machthebbers’ heet, gezongen door een van Griekenlands meest populaire zangers, Stelios Kazantzidis, waarin een moeder wordt toegezongen wier man en zoon doodgeschoten zijn, we begrijpen dat haar andere zoon gevlucht is – „ze lieten je geen ziel, alleen maar foto’s”. Er zijn veel niet nader genoemde of slechts geïmpliceerde harteloze machthebbers in het oeuvre van de linkse Theodorakis. Hij had zelf ervaring met de bruutheid van zulke krachten, zowel tijdens de Griekse burgeroorlog (1946-1949) als tijdens het kolonelsregime (1967-1974).
Het eerste lied van Epitafios is al net zo dramatisch: „Waar vloog mijn jongen heen, waarheen vertrok hij, waar laat hij mij achter? De kooi is zonder vogel, de bron zonder water.” De muziek heeft die wonderlijke mengeling van opgewektheid en verdriet waar Theodorakis zo goed in is – er is veel te betreuren, maar we blijven wel overeind. Melancholie moet je in zijn muziek niet zoeken, meer een soort harde erkenning van de vele slagen die het leven nu eenmaal toebrengt.
Tikkende voet
Nu moet niemand gaan denken dat het bij Theodorakis alleen maar Grieks verdriet is. Nee! Probeer maar eens niet vrolijk te neuriën en met de voet te tikken als je naar zijn ‘Bootje op het strand’ luistert of naar ‘Mijn april’. Soms tik je ook zo vrolijk met je voet bij iets dat bij nader inzien helemaal niet zo vrolijk is, zoals het lied over een goedlachse jongen die ook alweer doodgeschoten wordt, maar nu ja.
Met de voet tikken klinkt trouwens eenvoudiger dan het wel eens is bij een componist die niet altijd heel gangbare maatsoorten gebruikt. Theodorakis is een liefhebber van de zogenaamde ‘zeïmbekiko’, een dans die aanvankelijk door één man gedanst werd, later kon dat ook een vrouw zijn, nu storten zich hele menigtes op de dansvloer om allemaal hun hoogstindividuele dans uit te voeren. Die zeïmbekiko wordt geteld in een lastige negen tellen, vier plus vijf, waarin ook degenen die de dansers al klappend aanmoedigen zich nogal eens verstrikken. Die tikkende voet raakt dus soms de draad wel wat kwijt. Maar dat weerhoudt de voet niet!
Terwijl ik zo over Theodorakis zit te denken, komt een ongelovige in Griekse muziek mijn kamer binnen. Toevallig heb ik net een Theodorakis-lied, gezongen door Maria Farandouri, op staan en toevallig zingt ze net ‘Mijn moeder en Maria’ (‘Mana mou kai Panagia’), een lied over rouw („Je was de zon en de dageraad [-] Je ging heen en de wind huilt op de golven [-] ook mijn moeder huilt bij het graf, Maria huilt en huilt”). Farandouri laat de golven verdriet hebben, ze maakt van die droevige boogjes en toch wil je meezingen: „ze huilt en huilt”.
„Vind je dit mooi?” vraag ik voorzichtig. De ongelovige muziekliefhebber luistert een poosje. „Ja”, zegt hij dan, „dat is een prachtige melodie.” Zijn oren gingen open.
De Britse dirigent Roger Norrington is vrijdag op 91-jarige leeftijd overleden. Norrington was een vroege pionier van de historische uitvoeringspraktijk, die zich vooral met zijn Beethoven-uitvoeringen internationaal in de kijker speelde. Hij hield zich opvallend strak aan de tempi die Beethoven voorschreef; tempi die veel andere dirigenten te snel of te langzaam vonden (en vinden).
The Orchestra of the Age of Enlightenment, dat hij vanaf de jaren tachtig vaak dirigeerde, zegt op zijn website dat Norrington compleet veranderde wat ze dachten te weten over de muziek van Beethoven. Na een Beethoven-concert in Rotterdam in 2004, schreef een NRC-recensent: „Hij danste, stampte en sprong als Leonard Bernstein en keek vaak achterom de zaal in, of wij wel hoorden hoe anders en hoe bijzonder het was.”
Dat omkijken naar het publiek deed hij vaker, ook om applaus aan te moedigen tussen delen van een symfonie door. Dat was normaal in de 18de eeuw, maar in de 20ste nogal een statement. Dirigeren „gaat niet om het wijden van een heilig object. Het gaat om verkenning, nieuwsgierig zijn en plezier maken”, zei Norrington in een interview met The Telegraph in 2021.
Geen vibrato
Norrington werd geboren in Oxford en ging Engelse literatuur studeren, ondanks zijn vioollessen en koorervaring als jongenssopraan. In de vroege jaren zestig werkte hij nog als amateurtenor en richtte een eigen amateurkoor op, het Schütz Choir, vernoemd naar de toen nog nauwelijks herontdekte Duitse componist Heinrich Schütz waarvan Norrington dolgraag muziek wilde uitvoeren. Pas toen besloot hij zijn leven professioneel aan muziek te wijden en compositie en directie te gaan studeren.
Norrington paste zijn historische uitvoeringspraktijk niet alleen toe op barok- en klassieke componisten, maar ook op romantische
Na chef te zijn geworden van de net opgerichte Kent Opera (de eerste regionale opera van Engeland), richtte hij in 1978 ook zelf een orkest op, de London Classical Players, om samen met het inmiddels geprofessionaliseerde Schütz Choir verder te experimenteren. Zijn uitvoeringen vielen op door het spaarzame gebruik van vibrato (volgens Norrington „een moderne drug”), dat volgens hem in de 18de en vroeg 19de eeuw geen standaard speelwijze was geweest, maar een versiering. Hij leidde de LCP tot 1997, het jaar waarin hij werd geridderd en zichzelf Sir mocht noemen.
Norrington paste zijn onderzoek naar de historische uitvoeringspraktijk niet alleen toe op muziek van barok- en klassieke componisten, maar later ook romantische, zoals Berlioz, Mahler en zelfs Stravinsky. Hij voerde zijn ideeën zowel met oude-muziek als moderne orkesten uit; onder andere als chef van het Stuttgart Radio Symfonieorkest, Camerata Salzburg en het Zürich Kamerorkest.
In Nederland trad hij soms op als gastdirigent, zoals in 1977 bij het Nederlands Kamerorkest. Hij „maakte al gauw duidelijk een echte Mozart-dirigent te zijn”, schreef de NRC-recensent toen. „Zelfs een ogenschijnlijk niemendalletje als Mozarts Symfonie in Bes bracht hij op een spirituele lichtvoetige manier. Dankzij de transparante samenklank, de welluidende voordracht van de melodieën en de beheerste luchtigheid waarmee door Norrington de dynamische accenten werden aangebracht, kreeg zo’n symfonietje meteen muzikale substantie. (…) Dank zij zijn alerte aandacht voor elk muzikaal detail kwamen de speelse spanningen en de innige tederheid van deze muziek volledig tot hun recht.”